Gelijkwaardigheid en doodlopende einden in woongebouwen
Waar de (vrijloop-)dranger tot voor kort regelmatig werd ingezet als gelijkwaardigheid op een doodlopend eind in (de galerij óf corridor van) een woongebouw, is de inzet van de vrijloopdranger als invulling van gelijkwaardigheid door wijziging van het Bouwbesluit in beginsel niet meer mogelijk. Hierdoor is een situatie ontstaan, waarbij een gedragen bouwwijze niet meer mogelijk is. Is dit wel de bedoeling geweest van deze wijziging? En is het bouwen van een woongebouw met een doodlopend eind nu per definitie niet meer mogelijk?
Per 1 juli 2020 is het Bouwbesluit 2012 gewijzigd. Voor nieuwbouw, verbouw, het vernieuwen of vergroten van woningen in woongebouwen zijn zelfsluitende deuren verplicht. Artikel 6.26 lid 2 is vervallen voor de woonfunctie. Voordeuren van woningen in wooncomplexen met een inpandige vluchtroute moeten daarmee zelfsluitend worden uitgevoerd (art. 6.26-1 is nu wél van toepassing). Tevens moeten sinds de wijziging van juli 2021 de brandscheidingen tussen woning en inpandige ruimte (gang of trap) rookwerend zijn. Dat betekent dat dit rookscheidingen worden, die moeten voldoen aan het criterium R200 (dus ook Ra) conform NEN 6075. Praktisch gezien betekent dit dat een deur van een woonfunctie in een woongebouw tegenwoordig voorzien moet zijn van een vrijloopdranger en moet voldoen aan REW30-S200.
Is het bouwen van een woongebouw met een doodlopend eind nu per definitie niet meer mogelijk?
Waar met name de (vrijloop-)dranger tot voor kort regelmatig werd ingezet als gelijkwaardigheid op een doodlopend eind in (de galerij óf corridor van) een woongebouw, is de inzet van de vrijloopdranger als invulling van gelijkwaardigheid met deze toevoegingen in het Bouwbesluit in beginsel niet meer mogelijk. Dit heeft tot gevolg dat er een situatie is ontstaan, waarbij een gedragen bouwwijze plotseling niet meer mogelijk is. Iets waarvan in de praktijk blijkt dat ook de Veiligheidsregio’s hiermee worstelen.
Is dit de bedoeling geweest van deze wijziging? Is het bouwen van een woongebouw met een doodlopend eind nu per definitie niet meer mogelijk? Om dit duidelijk te krijgen dienen we eerst de achtergrond van bepaalde regelgeving en gelijkwaardigheidsonderbouwing nader onder de loep te nemen.
Bouwbesluit 2012
Voor woningen is artikel 2.104 lid 2 van toepassing. Dit artikel stelt dat niet gevlucht mag worden langs andere woningtoegangsdeuren, behoudens direct tegenovergelegen deuren. Deze regel voorkomt in principe het zogenaamde ‘doodlopende eind’.
De toelichting legt het volgende hierover uit:
‘Het tweede lid beperkt bij een woning die slechts via een enkele route kan worden ontvlucht, het risico dat die vluchtroute onbruikbaar wordt doordat een deur of raam open blijft staan.Omdat voordeuren van woningen niet zelfsluitend hoeven te zijn, bestaat de kans dat een vluchtend persoon de voordeur van een brandend appartement laat openstaan, met als mogelijk gevolg dat de vluchtroute voor andere personen geblokkeerd raakt door rook of vuur. Corridor- of galerijwoningen met één vluchtroute/ trappenhuis zijn daarom alleen mogelijk indien de vluchtroute niet langs een voordeur of te openen raam van een ander appartement voert…’
Met het van toepassing verklaren van artikel 6.26-1, moeten woningtoegangsdeuren (of andere bewegende constructieonderdelen in een brandwerende inwendige scheidingsconstructie) zelfsluitend worden uitgevoerd en zullen deze in principe niet open blijven staan.
De artikeltekst en de toelichting van het Bouwbesluit spreken elkaar sinds de wijziging van 1 juli 2020 dus tegen: woningen in woongebouwen moeten bij inwendige vluchtroutes zelfsluitende deuren hebben, maar doodlopende einden zijn niet toegestaan omdat deuren open kunnen blijven staan. De verklaring van dit artikel is duidelijk een overblijfsel uit de periode vóór 2020, toen zelfsluitende deuren niet vereist waren bij woningen.
Bij een ontwerp van een woongebouw met een inpandige vluchtroute zal tegenwoordig dus zowel mét als zonder doodlopende einden een vrijloopdranger moeten worden toegepast. In beide gevallen zal bij falen van de vrijloopdranger rook in de vluchtroute aanwezig zijn (hoewel falen van een vrijloopdranger niet als zodanig als reden door het Bouwbesluit wordt opgegeven). Afhankelijk van de hoeveelheid rook kan dit voor problemen zorgen, maar in principe zijn deze problemen niet wezenlijk anders bij wel of geen doodlopend eind. Daarbij staat het Bouwbesluit in de basis toe dat men 30 meter door de rook mag vluchten. Een principe dat blijkbaar in alle gebruiksfuncties wordt geaccepteerd, maar niet (meer) in een (extra) beschermde vluchtroute buiten de woonfunctie, waar we in beginsel sowieso niet rekenen op een brand.
Bron: Brandveilig.com 31-01-2023