Rookwerendheid en de problematische uitwerking van NEN 6075

Per 1 juli 2021 moeten brandscheidingen ook ‘echt’ rookwerend zijn op basis van rookdoorlatendheid. Vanuit het Bouwbesluit zijn sindsdien de eisen vastgesteld voor rookwerendheid en wordt de nieuwe NEN 6075:2020 ‘Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten’ aangestuurd. Volgens Daan Jansen en Mirre Veerman zorgen de nieuwe regels in de praktijk voor veel vragen en komen we inmiddels van een koude kermis thuis.

NEN 6075:2020 betekent in praktische zin dat alle ‘oude brandscheidingen’ nu voldoende luchtdicht moeten zijn om te voldoen aan de vereiste rookwerendheid. Indien de scheiding enkel voor veilig vluchten nodig is (subbrandcompartiment), geldt geen brandwerende eis maar enkel nog de rookwerendheid. De hoeveelheid scheidingen waarbij de eis aan brandwerendheid vervalt en wordt vervangen voor een rookwerende eis, is zeer beperkt. Voor vrijwel alle scheidingen geldt nu de gecombineerde eis van brandwerendheid en rookwerendheid.

Impact op bouwkundige brandveiligheid

In de praktijk blijkt dat NEN 6075 is geschreven met vooral een bouwkundige focus. De eisen waaraan de scheidingen moeten voldoen, zijn voor de bouwkundige prestaties duidelijk vastgelegd. Brandscheidingen langs extra beschermde vluchtroutes en rondom beschermde subbrandcompartimenten moeten tegenwoordig voldoen aan de criteria voor warme rook (R200). Overige scheidingen moeten in basis voldoen aan weerstand tegen koude rook van 20 °C (Ra).

Brandscheidingen langs extra beschermde vluchtroutes en rondom beschermde subbrandcompartimenten moeten tegenwoordig voldoen aan de criteria voor warme rook (R200).

Rookwerende kwaliteit van elementen versus scheiding

NEN 6075 stelt dat Ra of R200 als eis wordt gehaald als de wand, aansluitingen en componenten in de wand voldoende luchtdicht zijn én ‘het totale aantal rookwerende bouwconstructies, inclusief het kale scheidende bouwdeel zelf, is ten hoogste twee, plus één per gehele 5 m2 scheidend bouwdeel’. In de praktijk mag er dus in een wand van 5 m2 één deurconstructie en één doorvoering aanwezig zijn.

Inclusief de wand kom je daarmee uit op drie onderdelen in bijvoorbeeld een wand in een gang van 1,9 m breed en 2,6 m hoog. In veel gebouwen zijn al snel meer doorvoeringen aanwezig, omdat er een deurconstructie in een gang zit en er boven een plafond nog ventilatiekanalen voor toe- en afvoer zitten en kabelwegen voor elektrotechnische installaties.

Als er meer doorvoeringen (kabelgoten, ventilatiekanalen, (vuil)water), luiken of deuren door de rookwerende scheiding lopen, kan de alternatieve bepalingsmethode worden gebruikt. Er moet dan rekenkundig worden aangetoond dat het totale lekverlies van de samengestelde bouwconstructie voldoende laag is. Bijvoorbeeld bij een ziekenhuis (veel installatietechnische doorvoeringen) of hotel (veel doorvoeringen naar de kamers en in de gangen) moet bij deze beperking praktisch altijdgerekend worden middels de alternatieve methode met het lekverlies. In de praktijk is dit erg omslachtig en mogelijk niet eens haalbaar omdat informatie van lekverliezen niet altijd beschikbaar is.

De beperking van het aantal bouwdelen met een lekverlies maakt de beoordeling van rookwerende scheidingen fundamenteel anders dan de beoordeling van brandscheidingen. Als bij brandscheidingen alle componenten brandwerend zijn, is de scheiding brandwerend. Bij rookwerendheid kunnen de componenten voldoen aan de eisen (Sa en S200), maar de totale scheiding hoeft dan niet te voldoen. Dit is te begrijpen, omdat de norm streeft naar inzicht in de hoeveelheid rook die door de scheiding gaat. In een ontwerptraject worden installaties ingepast en heeft men zicht op het aantal doorvoeringen. Tijdens de uitvoering en in de praktijk zien we vrijwel altijd dat een extra voedings- of datakabel wordt aangelegd, of dat een extra afzuiging voor een opslagkast benodigd is. Als het ontwerp al voldeed aan de eisen, voldoet de situatie bij oplevering of in gebruik niet meer, zelfs niet als alle doorvoeringen netjes voldoen aan de vereiste rookwerendheid.

Bij uitzondering eenvoudiger

Voor deuren die enkel een eis hebben aan weerstand tegen koude rook zullen de nieuwe eisen wel positieve impact hebben qua investeringsvraag, omdat deze eenvoudiger en goedkoper kunnen zijn dan de oude brandwerende deuren. Maar deuren met enkel deze eis komen niet zo vaak voor in een regulier gebouw, omdat vaak de indeling van de rookwerende scheidingen samenvalt met de brandwerende scheidingen.

Lees ook: Praktijk worstelt met NEN 6075

Impact op installatietechnische brandveiligheid

Qua installaties, met name de luchtzijdige installaties, is de impact van NEN 6075 erg groot. De brandkleppen in de luchtkanalen moeten rookwerend worden uitgevoerd en moeten altijd voorzien zijn van motorgestuurde brand- en rookwerende kleppen in de brandscheiding. Het smeltloodje volstaat niet meer.

De brandkleppen in de luchtkanalen moeten altijd voorzien zijn van motorgestuurde brand- en rookwerende kleppen in de brandscheiding. (Foto: Rf-Technologies)

Aansturing zonder brandmeldinstallatie

De klep moet dus door een optische brandmelder worden geactiveerd. Dit betekent dat er automatische detectie in het gebouw moet worden aangebracht. Als een gebouw voorzien is van volledige bewaking volgens NEN 2535 is de aansturing nog relatief eenvoudig. Hier moeten enkel een (groot) aantal stuurmodules worden toegepast. Maar er zijn ook gebouwen waar automatische brandmelders niet zomaar zijn vereist (kantoor, industrie, onderwijs).

Bij een gemiddeld kantoorgebouw is de bewakingsomvang volgens NEN 2535 niet-automatisch (enkel voorzien van handbrandmelders). Voor de klep moeten er dan toch automatische melders worden toegepast. Dit betekent volgens NEN 6075 dat er:

  • óf aan weerszijde van de rookscheiding, nabij de brandklep, automatische brandmelders aanwezig moeten zijn;
  • óf een kanaalmelder moet worden toegepast aan beide zijden van de scheiding.

De automatische (kanaal)melder hoeft in basis niet te worden aangesloten op de brandmeldinstallatie. Dat mag een stand alone-systeem zijn, maar dit maakt het onderhoud en beheer lastiger. Een risico van een kanaalmelder is vroegtijdige vervuiling, dus monitoring is van belang. Standmelding van de kleppen is daarnaast van belang, omdat anders niemand weet of een deel van de klimaatinstallatie is uitgeschakeld door een vervuilde melder of storing.

Projectie brandmelders afstemmen op klimaatinstallaties

Bij het plaatsen van de melders aan weerszijden van de scheiding in de ruimtes moet daarnaast worden bedacht dat de locatie van toe- en afvoerroosters van het kanalenstelsel bepalend is voor de verspreiding van rook door het ventilatiesysteem. Als het verzamelkanaal in de gangzone ligt en het kanalensysteem vertakt omdat in de aangrenzende vertrekken lucht wordt afgezogen of toegevoerd, moet voor een snelle activering van de klep juist in deze vertrekken een melder worden geplaatst. Een melder in de gang aan weerszijden zal vertragend werken als de brand in de ruimte zich kan ontwikkelen voordat rook door een (gesloten) deur naar de gang kan stromen (zie figuur 1). NEN 6075 doet over deze plaatsing verder geen uitspraken, maar de impact van een niet effectieve plaatsing kan groot zijn.

Figuur 1. Schematische kantoorsituatie met Ra-scheiding in blauw en objectbewaking ten behoeve van aansturing onder verlaagd plafond. Donkerblauw: afvoersysteem. Lichtblauw: toevoersysteem. Brand in kantoor wordt laat ontdekt.

Bovenstaande laat zien dat door de vereiste activering van de brandkleppen behalve de rookwerende klep ook de toevoeging van een uitgebreider brandmeldsysteem een gevolg is van de invoering van de rookwerendheid. Zonder dat dit de bedoeling was zijn er situaties waar een gebouw, waar voorheen nooit een automatische brandmelder is toegepast (en waar zich geen incidenten hebben voorgedaan), nu vrijwel volledig moeten worden bewaakt. Dit lijkt een ongewenst neveneffect, maar een ondeugdelijke oplossing met eenvoudigweg melders in de gang terwijl de rook sneller verspreidt via het kanalensysteem, past helemaal niet bij het beoogde doel van de voorschriften.

Gericht sturen

De derde belangrijke bijkomende wijziging is de wijze van aansturen van de brandkleppen, met name voor bijvoorbeeld ziekenhuizen en laboratoria. Voor het (dicht)sturen van componenten (zoals deuren, kleefmagneten, brandkleppen, enz.) wordt vaak met één stuurmodule per gebouw/verdieping/brandcompartiment gewerkt. Dit betekent bij een brandmelding in een zone, dat alle deuren/brandkleppen van bijvoorbeeld de verdieping worden dichtgestuurd. Bij ziekenhuizen en laboratoria is vanwege de hoge eis aan ventilatie (en vigerende drukhiërarchie) dit dichtsturen van alle brandkleppen vaak niet wenselijk of toepasbaar. Dit betekent dat brandkleppen per kamer (of kleine clusters van kamers) moeten worden dichtgestuurd en dus meer stuurmodules nodig zijn in het ontwerp.

Nog niet alle doorvoeringen en aansluitingen getest

Ondanks dat de norm al ruim 1,5 jaar moet worden gebruikt, zijn nog lang niet alle bouwkundige oplossingen getest waarvan de rookwerendheid moet worden bepaald. De testnormen die we kennen, kunnen niet altijd goed worden gebruikt. Doorvoeringen van watergevoerde buizen met krimpmanchetten of wandcontactdozen in wanden zijn bijvoorbeeld nog nauwelijks getest. Het is ook onduidelijk wie de test zou moeten uitvoeren.

Het lijkt erop dat de rookwerendheid pijnlijk duidelijk maakt dat de theoretisch ontwikkelde richtlijn het bouwen in de praktijk onmogelijk maakt. Bouwen is vaak nog een proces waar de hardwerkende bouwer elementen samenbrengt om iets moois te maken. Voor al deze samenstellingen kan moeilijk de traceerbaarheid met certificaten worden aangetoond. Bij brandwerendheid is dit al uitdagend, maar voor rookwerendheid is dit zelfs nog een tikkeltje lastiger.

Impact op organisatorische brandveiligheid

Op organisatorisch vlak is de beheersbaarheid ook een lastig punt. Het is bekend dat door gebruik de brandwerendheid af kan (en mag) nemen. Dit geldt dus ook voor rookwerendheid. Het is aannemelijk dat zodra een gebouw in gebruik wordt genomen, rookwerende afwerkingen al sneller niet meer voldoen dan dat bij brandwerende afwerkingen het geval is. De eisen gelden bij een lage druk (10 Pa) en een beschadiging aan een rubber of kitvoeg is er snel.

Woongebouwen en onwetende bewoner

In veel woongebouwen zijn de appartementen voorzien van WTW ventilatie units die zijn aangesloten op een kanaal in een gemeenschappelijke schacht. In de woningen hebben we daarnaast geen NEN 2535 brandmeldinstallaties, maar zijn enkel de NEN 2555 rookmelders voorzien. De sturing van de rookklep volgens NEN 6075 vraagt een aangepaste melder, omdat deze ook moet activeren bij storing of spanningsuitval.

Een tweede aandachtspunt is de plaatsing van de rookmelder. Afzuiging vindt in de woningen plaats in de badkamer, het toilet en de bergruimte. In de badkamer kan natuurlijk geen rookmelder worden toegepast en in de bergruimte en het toilet worden ze normaal niet toegepast omdat alleen de ‘verkeersruimten’ in de woning worden beveiligd. Een goede activering zou hier dus weer vragen om extra rookmelders in de woning. Ook de kanaalmelder is natuurlijk een optie, maar die heeft het grote nadeel dat deze onzichtbaar is voor de bewoner, slecht bereikbaar is en vervuild raakt.

Daarbij is het toepassen van gestuurde kleppen niet zonder meer veilig voor een gezond binnenklimaat; er is geen standsignalering in de woning of op een centraal systeem. Als de klep gesloten wordt (niet door brand) is de kans groot dat de bewoners dit pas merken als de luchtkwaliteit slecht wordt omdat de ventilatie niet meer werkt en het begint te stinken.

Gelijkwaardige invulling met terugslagklep

NEN 6075 biedt wel een ‘escape’ voor de motorgestuurde brandkleppen. In de bijlage van de norm wordt een systeem met terugslagkleppen in de brandscheiding beschreven. Deze oplossing kan met ‘fire safety engineering’ nog verder worden geoptimaliseerd en uitgewerkt. Hier zitten echter wel de nodige haken en ogen aan.

Ten eerste, op het moment dat de brandscheiding een R200 eis heeft, mogen de terugslagkleppen niet bezwijken bij 200 °C. Dit geldt dus ook voor rubbers en andere componenten in deze klep. De terugslagklep moet tot 50 Pa kunnen blijven werken, maar moet al bij 10 Pa dichtvallen. In gebouwen waar sprake is van een drukhiërarchie, of op plaatsen waar wind invloed heeft (hoogbouw), of als een deur dichtslaat, kan dit problematisch zijn als de rookwerende terugslagklep al sluit. Na de verstoring moet de klep weer geopend worden, om te voorkomen dat dit tot problemen leidt. Een brand- en rookwerende klep is bedoeld om te sluiten en dan gesloten te blijven, terwijl de praktijk dynamisch kan zijn. De klep moet dus zichtbare standsignalering hebben en eenvoudig te bedienen zijn om de gebruikssituatie te herstellen. Het enkel plaatsen van een eenvoudige terugslagklep lijkt dan ook rooskleuriger dan het in de praktijk zal zijn.

Het laatste struikelblok in deze situatie is de eis aan brandwerendheid. De terugslagklep kan mogelijk enkel een gelijkwaardige invulling bieden aan de eisen voor rookwerendheid. Maar een ‘rookscheiding’ moet veelal ook brandwerend zijn. Er is dus nog steeds een brandwerende klep noodzakelijk. Eventueel kan dit een klep met smeltlood zijn, maar er zijn dan wel twee kleppen achter elkaar nodig. Dit betekent mogelijk grotere schachten of het brandwerend uitboxen van de brandklep. Ook zorgen deze extra componenten voor meer drukverlies, waarmee rekening gehouden moet worden in het HVAC-ontwerp.

Lees ook: Rookwerendheid hangt als donderwolk boven de bouwmarkt

Conclusie

Er zijn door de nieuwe eisen aan rookwerendheid veel gevolgen zichtbaar voor het gebouw, de installaties en het gebruik. Vooral de eis om het aantal componenten in een scheiding te beperken,  heeft gevolgen voor de bouwkundige opzet. Maar dit heeft ook gevolgen voor de vele installaties die een scheiding passeren. Daarnaast heeft het consequenties voor gebruikers, omdat de inpassing van de gebruikersinstallaties tijdens de uitvoering of in het gebruik problematisch kan zijn. Dit ondermijnt de bruikbaarheid van NEN 6075.

Doordat rookkleppen moeten zijn voorzien van een motor, aangestuurd door optische brandmelders, en rookscheidingen veelal ook brandwerend zijn, is de impact groot. Het gaat natuurlijk niet enkel om de investering die hiermee gemoeid is. De veiligheid van personen staat voorop, iets wat niet zomaar te vertalen is naar een investering. Uit alle bestaande statistieken blijkt dat de meeste slachtoffers bij een brand te betreuren zijn in woningen en gebouwen met slaapfunctie (ziekenhuis, verzorgingstehuis, medische instellingen, hotel) en gebouwen met een hoge bezetting. Veelal worden de personen slachtoffer door de rook en niet door de brandhaard zelf. Maar er zijn ook veel gebouwen waar niet of nauwelijks slachtoffers zijn gevallen zoals scholen, kantoorgebouwen en industriegebouwen.

Ons inziens zijn de aangescherpte – of beter gezegd nieuwe eisen aan rookwerendheid – zeker een goede richting voor de gebouwen met risico’s. Voor de overige gebouwen lijken de eisen te zwaar in relatie tot het aanwezige veiligheidsrisico en is de impact onevenredig groot. Hier lijkt de ‘oude’ rookwerendheid nog steeds een prima oplossing.

De voorgaande versie van NEN 6075 gaf misschien geen goede invulling aan de rookwerendheid. Echter, een voordeel van die versie was dat we hem niet hoefden te gebruiken omdat het Bouwbesluit deze niet aanstuurde. Inmiddels doen geluiden de ronde dat de nieuwe norm binnenkort wordt aangepast, omdat het gebruik problematisch is. Hopelijk gaat dit snel gebeuren en wordt de toepasbaarheid in de praktijk flink verbeterd. In de tussentijd zullen de variaties uiteenlopen van gebouwen die voldoen aan de nieuwe eisen, hier niet aan kunnen voldoen, of met een exotische gelijkwaardigheid zijn uitgevoerd.

Daan Jansen, Senior Fire Safety Consultant & Associate Director bij Royal HaskoningDHV

Mirre Veerman, adviseur brandveiligheid Royal HaskoningDHV

Bron: Brandveilig.com 04-04-2023