Aandachtspunten nieuwe daglichteisen

 

De nieuwe daglichteisen treden per 1 januari 2024 in werking. Althans die conclusie zou je kunnen trekken uit de antwoorden op Kamervragen op 1 februari 2023.  Voor een soepele overgang zette Wesley van den Hoeven, specialist bouwregelgeving bij Nieman Raadgevende Ingenieurs, zes aandachtspunten op een rij. De toekomstig aangestuurde bepalingsmethode NEN-EN 17037 is namelijk niet te vergelijken met de standaard rekenmethode uit NEN 2057.

Het aansturen van NEN-EN 17037 ‘Berekeningsmethode op basis van daglichtfactoren’ is een begrijpelijke keuze. Het brengt daglichttoetreding in gebouwen dichter bij de werkelijkheid. En verhoudt zich daardoor beter tot een effectief daglichtniveau voor de gebruiker. Spelregels hieromtrent zijn cruciaal voor ondubbelzinnige daglichtfactorresultaten. Parameters en randvoorwaarden bij deze berekeningen, straks te vinden in de Omgevingsregeling, worden nader vastgesteld.

Zes aandachtspunten voor soepele overgang

1. Simulatieprogramma’s en rekenmethoden

Het leeuwendeel van de softwarepakketten maakt gebruik van Radiance (open source), bestaande uit een samenspel van meerdere programma’s waarmee de daglichttoetreding in ruimten kan worden gesimuleerd. Radiance wordt continu van updates voorzien, de bij ons laatst bekende grote update was rond 2014. Welke versie van Radiance en toepassing van de commando’s in de ‘vooringestelde’ softwarepakketten is geïmplementeerd, is doorgaans niet te achterhalen. Dat maakt het niet eenvoudig softwarepakketten met elkaar te vergelijken.

Ook zijn er verschillende rekenmethoden mogelijk. Meest voorkomend voor het bepalen van de daglichtfactor zijn radiosity en raytracing. De radiositytechniek – gebaseerd op energiebalansen op kleine oppervlakjes, waarin elk oppervlak in een ruimte wordt opgedeeld – is vrij stabiel in uitkomsten. Waarbij raytracing uitgaat van lichtstralen die de ruimte in worden gestuurd en gevolgd (in plaats van per oppervlakje), met als gevolg enige wisselvalligheid in uitkomsten per rekensessie.

Beide rekenmethoden zijn hoe dan ook gecompliceerde berekeningen waarbij een oneindigheid aan oppervlakjes c.q. lichtstralen niet mogelijk zal zijn en daarmee nooit een ‘perfecte’ simulatie ontstaat. Met de juiste kennis kan enige nuance in nauwkeurigheid worden aangebracht door de gebruiker. Maar het is met alle soorten methoden wenselijk een bij benadering zelfde uitkomst te genereren.

De rekenmethoden zijn niet vastgelegd in NEN 17037, maar dus wel van invloed op uitkomsten. Ze bepalen uiteindelijk hoe groot de daglichtopening minimaal moet zijn. We kunnen het ons daarom goed voorstellen dat de vrijheden omtrent toe te passen rekenmethoden worden beperkt.

 

2. Welke software is geschikt?

Uit onderzoeken (bijvoorbeeld ‘Daylight calculations in practice’ van Danish Building Research Institute, Aalborg University) blijkt dat dezelfde berekening in diverse softwarepakketten tot verschil in resultaten leidt. Ook wij zien dat in onze studies terug. In de Nederlandse regelgeving wordt geen gevalideerde software aangewezen. Rekenvoorwaarden moeten een plaats krijgen in de Omgevingsregeling, willen we het verschil in rekenresultaten beperken.

3. Hemelkoepel

Standaardiseer het type hemelkoepel. NEN-EN 17037 geeft als betrouwbare methode ISO 15469:2004 standaard bewolkte hemel (type 1 of type 16) op. Het type hemelkoepel als voorwaarde stellen maakt de berekeningen met elkaar vergelijkbaar.

4. Reken met werkelijke LTA-waarde van beglazing

Met de nieuwe rekenmethode zijn eigenschappen van het glas realistisch te waarderen. Rekenen met een werkelijke LTA-waarde van de beglazing is een logisch gevolg. Zeker nu zonwerend glas, met een doorgaans (iets) lagere LTA-waarde ten opzichte van reguliere beglazing, vanwege TOjuli (eis temperatuuroverschrijding in de woning) belangrijker is geworden. Het aansturen van een forfaitaire LTA-waarde is logischerwijs niet gewenst, juist omdat dit in de nieuwe rekenmethode een aanmerkelijke factor is. Uiteraard kan men desgewenst voor een conservatieve LTA-waarde kiezen, bijvoorbeeld als in een ontwerpfase weinig gegevens bekend zijn.

5. Relatie met vrije indeelbaarheid

Brede ruimten worden relatief gezien gunstiger dan diepe ruimten. De vorm van de ruimte wordt bepalender. Dit doet recht aan de werkelijke beleving van daglichttoetreding, maar zorgt ook voor beperkingen ten aanzien van de vrije indeelbaarheid.

Afmetingen van verblijfsgebieden/verblijfsruimten en de vereiste opstelplaats van een keuken in een verblijfsgebied worden sterker afhankelijk van daglichttoetreding. Het fenomeen ‘krijtstrepen’ (het aangeven van een fictieve inwendige scheidingsconstructie bij een verblijfsgebied/verblijfsruimte om te voldoen aan de vereiste daglichttoetreding) kan niet meer willekeurig in ruimten plaatsvinden, maar heeft uitsluitend het beoogde effect bij die delen met een te lage daglichtfactor. Verblijfsgebied / verblijfsruimte toekennen achterin een diepe ruimte of in een zone die geen directe daglichttoetreding heeft (L-vorm) is minder goed mogelijk.

6. Toetsen van een daglichtberekening

De vele parameters en randvoorwaarden – maar ook kennis over het opbouwen van een gebouwmodel – maakt het opstellen van een berekening foutgevoelig. Voor een toetser des te meer van belang dat de output zicht geeft op invoergegevens. Dat geldt voor ten minste hetgeen in de Omgevingsregeling is vastgelegd en de gebouwkenmerken.

Voorbereiden

De inwerkingtreding van de nieuwe daglichteisen alsook de relevante voorwaarden uit de Omgevingsregeling worden komende tijd vastgesteld. Met een voorgenomen inwerkingtreding per 1 januari 2024 is er voldoende tijd om te oefenen.

Conclusies kunnen we pas goed verbinden bij vaststelling van de parameters en randvoorwaarden in de Omgevingsregeling. We zijn ervan overtuigd dat de openstaande aandachtspunten een goede plek krijgen in de regelgeving. Om onzekerheden op dit moment weg te nemen voeren wij overleg met collega-adviesbureaus, brancheorganisaties en het ministerie.

Bron: NEN 12-05-2023

Thema's: Bouwtechniek

Tags: Binnenmilieu